Programmabegroting 2025

Hoofdlijnen financiële positie

Ten opzichte van de Kaderbrief 2024-2028 treden tegenvallers op door hogere kosten voor de specialistische jeugdhulp, de aanschaf van het nieuwe financieel systeem en een algemene uitkering. Door de inzet van buffers en de gedaalde rente kunnen we deze tegenvallers opvangen. Hiermee presenteren we een begroting die in alle begrotingsjaren structureel sluitend is. In het meerjarenbeeld staat wel een taakstelling opgenomen op de specialistische jeugdhulp, maar deze dekken we voor een groot deel af door het aanhouden van een structurele buffer. We denken dat we hiermee een goede balans neerzetten tussen enerzijds het maken van heldere financiële bijsturingskeuzes en anderzijds een solide financieel beleid.

Paragraaf 2.1 schetst de externe invloeden op de cijfers en de kans en onzekerheden die hierbij spelen. In de daaropvolgende paragraaf geven we een samenvatting van de financiële besluitvorming in deze begroting ten opzichte van de besluitvorming bij de Kaderbrief 2024-2028. De laatste paragraaf gaat dieper in op de financiële positie.

2.1. Binnen welke context stellen we de Programmabegroting 2025 op?

Hoe ontwikkelt de economie zich om ons heen?

De economische omstandigheden zijn van invloed op de gemeentebegroting. Vooral de volgende ontwikkelingen zijn van belang:

  • Na enkele jaren van (zeer) hoge inflatie en een korte periode van economische stilstand, is de economie in rustiger vaarwater gekomen. In de augustusramiming prognosticeert het Centraal Planbureau een lichte economische groei. De verwachte inflatiecijfers 2025 voor lonen (4,8%) en prijzen (2,6%) in de sector overheid zijn sterk afgenomen. Wel werkt de inflatiegolf 2021-2023 nog door in cao-eisen, waardoor de loonontwikkeling nog aan de hoge kant blijft. In de Kaderbrief 2024-2028 heeft de raad de door het college voorgestelde koopkrachtreparatie op het meerjaren investeringsplan en diverse budgetten vastgesteld. Hierdoor kan het risico op tekorten door onvoldoende indexering van budgetten naar beneden worden bijgesteld.
  • De rente op geldleningen is sinds de kaderbrief licht gedaald. Waar we bij de kaderbrief verwachtten onze langlopende geldleningen te kunnen afsluiten tegen een rente van 3,2%, verwachten we dat dit nu tussen 3,0% en 3,1% zal liggen. De inflatie ontwikkelt zich intussen richting de 2%-doelstelling die de Europese Centrale Bank nastreeft. Het is de verwachting dat de ECB in de toekomst de beleidsrente verder in stappen zal verlagen als de inflatiecijfers dit toelaten. Hierbij geldt wel dat deze verwachte rentedaling al door de markt is verwerkt in rentepercentages die we nu betalen op langlopende geldleningen. De renteverlagingen door de ECB zullen hierdoor vooral effect hebben op de tarieven voor kortlopende geldleningen. Hiermee is het niet reëel om nu al vooruit te lopen op dalende rentes op de financiering van de gemeente, die vooral bestaat uit langlopende geldleningen.
  • De krapte op de arbeidsmarkt blijft groot. Niet alleen voor gemeente Leiden, maar ook voor gesubsidieerde partners, bouwers en leveranciers blijft het vinden van het juiste personeel ook de komende jaren nog een uitdaging. Dit blijft een bepalende factor voor de mate waarin de gemeente Leiden zijn ambities volgens planning kan uitvoeren. Daarnaast vormen het stikstofvraagstuk en de drukte op het elektriciteitsnet een uitdaging voor toekomstige ontwikkelactiviteiten in de stad.

Wat betekent het nieuwe kabinet (mogelijk) voor de gemeentelijke financiën?

Na het sluiten van het hoofdlijnenakkoord door de coalitie PVV-VVD-NSC en BBB trad op 2 juli 2024 het kabinet Schoof aan. Op het moment van het afronden van de nu voorliggende Programmabegroting 2025 werkt het nieuwe kabinet aan de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord in een regeerprogramma. Hiermee is het voor nu lastig om de precieze consequenties van het nieuwe kabinetsbeleid voor de financiën van de gemeente Leiden in te schatten. Vooral de onderstaande punten uit het hoofdlijnenakkoord zijn mogelijk relevant voor de financiën van de gemeente:

  • De coalitie is voornemens om de specifieke uitkeringen die gemeenten vanuit minsteries ontvangen om te zetten naar de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Door de lagere verantwoordingslasten voor gemeenten boekt de coalitie hiervoor een bezuiniging van 10% van deze specifieke uitkeringen in. Afhankelijk van hoe deze 10% wordt verdeeld, leidt dit voor gemeenten dus tot een opgave om te bezuinigen. Leiden ontvangt structureel ongeveer 20 miljoen aan specifieke uitkeringen exclusief de BUIG (dit is de specifieke uitkering waaruit de bijstandsuitkeringen worden betaald).
  • De ontwikkelingen binnen de asielketen en opvang Oekraïners zijn nog zeer onzeker. Gemeente Leiden draagt via het programma OSA (opvang Oekraïners, Statushouders en Asielzoekers) bij aan de opvang van deze doelgroepen. Wat het strengere asielbeleid dat de coalitiepartners voorstaan precies gaat betekenen voor gemeenten is nog niet duidelijk.
  • De aangekondige extra middelen voor woningbouw bieden wellicht kansen voor het dekken van toekomstige investeringen ten behoeve van woningbouw en infrastructuur.
  • Het effect van het voornemen om de stijging van de ozb te maximeren is in het hoofdlijnenakkoord nog niet concreet genoeg uitgewerkt om de impact in te schatten.
  • Diverse keuzes binnen het hoofdlijnenakkoord kunnen begrotingen van verbonden partijen en (gesubsidieerde) partners van de gemeente gaan beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om Hecht (voornemen van coalitie om te bezuinigen op publieke gezondheid), kennisintensieve bedrijvigheid (schrappen volgende rondes groeifonds) en de culturele sector (hoger btw-tarief). Hoewel dergelijke keuzes niet noodzakelijkerwijs de gemeentebegroting direct raken, kan het wel effecten hebben op de beleidsdoelen die de gemeente wil bereiken.

Naast deze concrete punten staat in het hoofdlijnenakkoord: "Goed bestuur voor de burger betekent ook: rijk, gemeenten, provincies en waterschappen moeten in staat worden gesteld om adequaat en zelfstandig als democratisch gelegitimeerde overheidsorganen te functioneren". Dit zijn mooie woorden, maar de door veel gemeenten gehoopte versterking van het Gemeentefonds maakt geen onderdeel uit van de financiële plannen van de nieuwe coalitie. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is de eerste gesprekspartner van het kabinet. De VNG zal aandacht blijven vragen voor de balans tussen de (medebewinds)taken die gemeenten uitvoeren en de middelen die het rijk hiervoor beschikbaar stelt. Los van de directe financiële consequenties vragen wij aandacht bij het nieuwe kabinet voor de zorgen die wij hebben over voorgenomen beleid. Zo hebben wij samen met het Netwerk Kennissteden Nederland een brief gestuurd aan de Minister om onze aandachtspunten over de kenniseconomie over te brengen.

Op dit moment is het niet mogelijk om al deze ontwikkelingen concreet te becijferen. Ook de vertaling in het regeerprogramma laat nog veel vragen open. We blijven de verdere uitwerking volgen. Zoals gebruikelijk nemen we de consequenties van de rijksbegroting en doorwerking hiervan in de Septembercirculaire van het Gemeentefonds mee bij het opstellen van de Kaderbrief 2025-2029.

Wat is de financiële uitgangspositie van de gemeente bij het opstellen van de Programmabegroting 2025?

Bij de programmabegroting en kaderbrief gebruiken we een SWOT-model om in hoofdlijnen een beeld te geven van de sterke en zwakke eigenschappen van onze eigen begroting en balans. Ook laten we in dit model zien welke grootste kansen en bedreigingen in de omgeving van invloed kunnen zijn op de financiële positie van de gemeente.

 

Voordelig

Nadelig

Intern

Sterkte

a. De Kaderbrief 2024-2028 geeft zicht op een structureel sluitend meerjarenbeeld.

b. Het weerstandsvermogen is op orde.

c. Naast incidenteel weerstandsvermogen ook structurele behoedzaamheidsruimte (deels als tegenhanger taakstelling SD).

d. Optimistische raming cashflow investeringen.

e. Reservering structurele begrotingsruimte in 2028 voor kapitaallasten buiten het meerjarenbeeld.

Zwakte

f. Openstaande taakstelling sociaal domein / specialistische Jeugdhulp € 5,4 miljoen vanaf 2027 (deels afgedekt door behoedzaamheidsruimte).

g. Relatief hoge (woon)lasten en ozb niet-woningen.

h. Grote Leidse investeringsagenda maakt de begroting gevoelig voor projectrisico's en renteontwikkeling.

Extern

Kans

i. Door gedaalde inflatie ECB hint op toekomstige rentedaling. Dit kan een drukkend effect hebben op de rentelasten in de Leidse begroting.

j. Extra middelen op rijksbegroting voor investeringen in bereikbaarheid en woningbouw (hoofdlijnenakkoord);

k. Hervormingsagenda Jeugd moet gemeenten op termijn in staat stellen om te bezuinigen op de Jeugdhulp.

Bedreiging

l. Op gang blijven van de woningbouw i.r.t. maatstaven Gemeentefonds;

m. Diverse onzekerheden in het hoofdlijnenakkoord PVV-VVD-NSC-BBB

Na de besluitvorming in de Kaderbrief 2024-2028 lag er met de kennis van toen een structureel sluitend beeld. (a) en een concernreserve die in alle jaren aan de vastgestelde normen voldeed (b). Om dit structureel evenwicht te bereiken heeft het college een taakstellende bezuiniging ingeboekt van 5,4 miljoen op de specialistische jeugdhulp. Deze is echter grotendeels afgedekt door de structurele behoedzaamheidsruimte. Dit is een structurele post op de begroting die kan worden ingezet als de taakstelling niet geheel kan worden ingevuld (c). Hiermee resteert een taakstelling op de specialistische jeugdhulp die oploopt tot € 2,1 miljoen in 2028 die niet wordt afgedekt door deze behoedzaamheidsruimte. Dit correspondeert met 6% van de begrote kosten voor specialistische jeugdhulp in 2025. Zie ook de toelichting in de paragraaf taakstellingen en reserveringen. Het tussen rijk en gemeenten gesloten hoofdlijnenakkoord biedt op termijn mogelijk kansen om deze kostendaling daadwerkelijk te realiseren (k). Doordat de Leidse woonlasten en ozb niet-woningen relatief hoog zijn is hier de ruimte beperkt om structurele tegenvallers via tariefstijging op te vangen (g).

Leiden heeft een grote investeringsagenda. Door diverse factoren worden projecten vaak langzamer uitgevoerd dan aanvankelijk geraamd. Leiden begroot een afslag voor planningsoptimisme, maar in praktijk blijkt de begroting steeds behoudend (d). Daarnaast reserveert Leiden in het laatste jaar van de begroting in het structurele saldo € 6,5 miljoen voor kapitaallasten buiten het meerjarenbeeld (e). Gevolg van de grote investeringsagenda is dat de Leidse begroting relatief kwetsbaar is voor projectrisico's: het uitvoeren van grote investeringsprojecten gaat per definitie gepaard met risico's op hogere kosten en eventuele lagere externe subsidies. Een ander gevolg van de grote investeringsagenda is gevoeligheid voor de renteontwikkeling (h). Doordat alle rentelasten tegen de actuele rentelasten zijn geraamd, leidt een daling van de rente ook weer tot begrotingsruimte (i).

Onzekerheden naar de toekomst zitten vooral in het op gang blijven van de woningbouw (l). In de raming van het Gemeentefonds is immers (met de nodige marges) rekening gehouden met de toekomstige groei van de stad. De kansen en bedreiging van het hoofdlijnenakkoord (j en m) zijn hierboven al toegelicht.

2.2. Wat is er financieel veranderd ten onzichte van de Kaderbrief 2024-2028?

Ten opzichte van het financieel beeld bij de kaderbrief is bij het opstellen van de begroting een aantal grote financiële tegenvallers in beeld gekomen. Voor een reële begroting moeten we deze betrekken bij deze Programmabegroting 2025-2028. Daarnaast is één correctie uitgevoerd op de doorbelasting van de kapitaallasten van de wijkvernieuwingsprojecten. Deze is budgetneutraal.
De wijzigingen zijn in € 1.000 (- = voordeel):

Prg.

Omschrijving

2025

2026

2027

2028

5

Correctie riool- en waterzorgheffing door lagere kapitaallasten wijkvernieuwingsprojecten

1.200

   
  

-1.200

   

7

Tegenvaller specialistische jeugdhulp

1.472

2.001

2.811

2.783

  

-1.190

-1.737

  

AD

Nieuw financieel systeem

 

800

800

800

  

1.900

   

AD

Meicirculaire Gemeentefonds

1.788

2.191

1.298

37

 

Totaal

3.970

3.255

4.909

3.620

  • Correctie riool- en waterzorgheffing door lagere kapitaallasten wijkvernieuwingsprojecten. Bij het actualiseren van de investeringsplanning zijn kapitaallasten van wijkvernieuwingsprojecten uit 2025 doorgeschoven naar latere jaren. Dit leidt tot lagere kosten die worden doorbelast via de riool- en waterzorgheffing. Het voordeel door deze lagere kosten was bij het opstellen van de kaderbrief onterecht als storting in de egalisatievoorziening rioolheffing begroot terwijl dit verrekend had moeten worden met de tarieven voor de riool- en waterzorgheffing. Dit leidt dus tot een aanzienlijke lagere stijging van de riool- en waterzorgheffing. Zie ook de toelichting in de paragraaf lokale heffingen.
  • Tegenvaller specialistische Jeugdhulp. Bij de specialistische Jeugdhulp is een aanvullende tegenvaller in beeld gekomen. Zie ook de collegebrief die hierover voor de zomer aan de raad is verzonden. Zoals voorgesteld in de brief dekken we dit tekort (excl. gevolg loon- en prijsontwikkeling) in de eerste twee jaar vanuit de Reserve sociaal domein. Zie voor de verdere toelichting ook Programma 7 Jeugd en onderwijs.
  • Nieuw financieel systeem. De aanbesteding voor het nieuwe financieel systeem heeft één aanbieder opgeleverd. De bieding is fors hoger dan het geraamde budget. Naar aanleiding van ons raadsvoorstel heeft de raad al toestemming gegeven om tot gunning over te gaan. We verwerken de financiële consequenties van dit besluit nu in de begroting. Zie voor verdere toelichting ook het onderdeel overhead in deze begroting.
  • Meicirculaire Gemeentefonds. Uit de Meicirculaire van het Gemeentefonds is vanaf 2025 sprake van tegenvallers. Deze zijn vooral het gevolg van lagere loon- en prijscompensatie. Daarom heeft ons college in de collegebrief voorgesteld om de nadelen 2025-2028 te verrekenen met de stelpost indexering. Deze dekkingsbron komt hieronder terug. Zie voor verdere toelichting het onderdeel algemene dekkingsmiddelen in deze begroting.

Hoe gaat we deze hogere kosten betalen?

Met de bovenstaande tegenvallers verslechtert het financiële beeld. Daarom hebben we in deze begroting ten opzichte van de kaderbrief 2024-2028 de onderstaande dekking verwerkt (in 1.000, - = voordeel):

Omschrijving

2025

2026

2027

2028

Resultaat Tweede Voortgangsrapportage 2024

-3.366

   

Inboeken gedaalde rente

-100

-300

-500

-700

Optimistischer ramen onderuitputting BTW-compensatiefonds Algemene uitkering

-360

-360

-360

-360

Inzet stelpost indexering

-1.546

-2.104

-1.829

-1.701

Inzet beschikbare behoedzaamheidsruimte 2027

  

-800

 

Totaal dekking

-5.372

-2.764

-3.489

-2.761

  • Resultaat Tweede Voortgangsrapportage 2024. Gelijktijdig met deze begroting behandelt de gemeenteraad de Tweede Voortgangsrapportage 2024. Deze heeft een voordelig resultaat van € 3,4 miljoen dat wordt toegevoegd aan de concernreserve. Dit voordeel kan als dekking van de tegenvallers worden ingezet.
  • Inboeken gedaalde rente. De rente op de kapitaalmarkt is voor de voor de gemeentelijke financiering relevante geldleningen gedaald. Waar we bij de Kaderbrief 2024-2028 nog uitgingen van een rente op nieuwe geldleningen van 3,2%, ligt deze nu al enige tijd stabiel tussen 3,0% en 3,1%. Dit maakt het verantwoord om de lasten op nieuwe geldleningen tegen 3,1% te ramen. Het voordeel door de lagere rente nemen we met de begroting mee. Zie ook de paragraaf financiering.
  • Optimistischer ramen onderuitputting BTW-compensatiefonds Algemene uitkering. Gemeenten mogen de betaalde BTW over hun overheidstaken declareren bij het BTW-compensatiefonds. Als de gemeenten gezamenlijk niet de volledige ruimte in dit fonds declareren, wordt het ongebruikte deel toegevoegd aan het Gemeentefonds en weer verdeeld over alle gemeenten. Gemeenten mogen deze onderuitputting in de volgende jaren structureel ramen. Omdat de onderuitputting jaarlijks kan variëren houden we een marge aan van 10% van het bedrag dat we maximaal mogen ramen. Hierdoor boeken we een extra inkomst in van € 360.000 structureel. Zie ook de toelichting op de algemene dekkingsmiddelen.
  • Inzet stelpost indexering. Jaarlijks indexeren we de gemeentelijke budgetten en eigen inkomsten tegen het door het CPB geraamde inflatiepercentage voor lonen, prijzen en investeringen voor de sector overheid. Ook het Gemeentefonds wordt gecorrigeerd voor loon- en prijsontwikkeling. Deze indexering van inkomsten en uitgaven sluit nooit precies op ‘0’. Er kan onder aan de streep een voordeel ontstaan doordat alle inkomsten wel worden geïndexeerd maar niet alle uitgaven (kapitaallasten van afgeronde investeringen veranderen bijvoorbeeld niet meer). Het is ook mogelijk dat een nadeel ontstaat als de loon- en prijscompensatie via het Gemeentefonds achterblijft op de werkelijke kostenontwikkeling waarvoor budgetten worden geïndexeerd. De stelpost indexering zorgt voor stabiliteit doordat meevallers en knelpunten op de index hiermee worden verrekend. Door het saldo op de indexering naar prijspeil 2025 loopt de stelpost verder op. We kiezen ervoor om een stelpost van 1,35 miljoen aan te houden met het oog op toekomstige knelpunten door loon- en prijsontwikkeling. Het restant zetten we in de begroting 2025 in om de tegenvallers door hogere loon- en prijsontwikkeling op te vangen.
  • Inzet beschikbare behoedzaamheidsruimte 2027. De behoedzaamheidsruimte is een budget met 'vrije ruimte' dat in de Leidse begroting wordt aangehouden om toekomstige structurele onzekerheden af te dekken. In de Kaderbrief 2024-2028 heeft het college dit budget grotendeels gelabeld om de taakstelling op de specialistische jeugdhulp voor een groot deel af te dekken. Aanvullend is vanaf 2027 binnen de behoedzaamheidsruimte een structureel budget van 800.000 aangehouden met het oog op verdere structurele onzekerheden. Om de concernreserve op peil te houden laten we het in 2027 gereserveerde budget vrijvallen. Vanaf 2028 blijft dit budget van 800.000 staan.

Naast deze bijsturingsmaatregelen geeft ook de actualisatie van de cijfers in de begroting nog enige ruimte:

  • Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces vindt een beoordeling plaats van alle 'incidenteel'-gelabelde begrotingsposten. Ook worden de effecten van tussentijdse (technische) begrotingswijzigingen op het structureel evenwicht doorgerekend. Door de aanpassingen die hieruit voortvloeiden is het structureel saldo in 2028 met € 1,2 voordelig bijgesteld.
  • Op basis van het nieuwe risicoprofiel is het benodigd weerstandsvermogen iets afgenomen van € 9,8 miljoen bij de Jaarstukken 2023 naar 9,6 miljoen in deze Programmabegroting 2025. Zie voor verdere toelichting op het risicoprofiel de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Hoe gaan we om met het aanvullende tekort op de specialistische jeugdhulp?

De nieuwe begroting voor de specialistische jeugdhulp geeft ten opzichte van het beeld bij de kaderbrief een extra tekort dat oploopt tot 2,8 miljoen vanaf 2027. Deze kostenontwikkeling laat zien dat het systeem van de specialistische jeugdhulp voor gemeenten financieel onhoudbaar wordt. De kostenstijgingen moeten bedwongen worden, omdat anders de betaalbaarheid van andere voorzieningen die ook belangrijk zijn voor het welzijn van jongeren in deze stad onder druk komt te staan. Het gaat dan om de bekostiging van schoolgebouwen, een groene en gezonde leefomgeving, goede bibliotheekvoorzieningen enzovoorts. Ook zijn we er als college van overtuigd dat verbeteringen in de specialistische jeugdhulp mogelijk zijn waardoor meer kinderen sneller de juiste zorg krijgen en onnodig zware zorgtrajecten worden voorkomen.

Via de bestuurlijke taskforce werken we scenario's uit om met fundamentele keuzes tot bijsturing te komen. Vanwege dit voornemen tot bijsturing hebben we in afgelopen jaren de tekorten op de specialistische jeugdhulp steeds als bezuinigingstaakstelling opgenomen. Deze taakstelling was bij de Kaderbrief 2024-2028 opgelopen tot € 5,4 miljoen. Net als bij de kaderbrief voeren we ook nu het nieuwe tekort op de specialistische jeugdhulp (exclusief het knelpunt door afwijkende loon- en prijsontwikkeling) op bij deze taakstelling. De taakstelling neemt hierdoor toe tot 7,9 miljoen vanaf 2027. Ten opzichte van het voor 2025 geraamde Leidse budget voor de specialistische jeugdhulp van € 37,2 miljoen is dit een bezuinigingstaakstelling van 21%. Vanwege de beoogde invulling op de specialistische jeugdhulp verplaatsen we de taakstelling sociaal domein binnen de begroting van beleidsterrein 9C Ondersteuning naar beleidsterrein 7A Jeugd. Hiermee sluiten de cijfers in onze meerjarenbegroting beter aan op onze bijsturingsambitie.

Deze grote taakstelling laat onze bestuurlijke ambitie zien om bij te sturen. Tegelijkertijd erkennen we ook de onzekerheden rondom bijsturing op de specialistische jeugdhulp. Hoewel we er stevig op inzetten om via de bestuurlijke taskforce tot bijsturing te komen en redelijkerwijs ook vanuit de landelijke Hervormingsagenda maatregelen mogen verwachten om de kostenstijging te beheersen, is onzeker of en wanneer dit tot echte besparingen gaat leiden. Om geen al te grote risico's te lopen ten aanzien van het begrotingsevenwicht, houden we daarom vanaf 2027 een ruime behoedzaamheidsruimte aan die specifiek is gelabeld als tegenwicht voor deze bezuinigingstaakstelling op de specialistische jeugdhulp.

We verhogen deze behoedzaamheidsruimte met hetzelfde bedrag als de extra tegenvaller bij deze begroting. Hierdoor wordt de taakstelling van 7,9 miljoen in 2027 voor 6,9 miljoen afgedekt door de behoedzaamheidsruimte en vanaf 2028 voor 5,8 miljoen. Per saldo blijft hierdoor een 'ongedekte' taakstelling over van 1 miljoen in 2027 en 2,1 miljoen vanaf 2028. Deze 2,1 miljoen is ten opzichte van het geraamde budget voor specialistische jeugdhulp in 2028 een bezuiniging van 6%. Zie voor meer toelichting op de opgave op de specialistische jeugdhulp beleidsterrein Jeugd binnen programma 7 Jeugd en onderwijs.

2.3. Hoe ziet de financiële positie van de gemeente eruit na het vaststellen van de Programmabegroting 2025?

Met de hierboven beschreven ontwikkelingen en bijsturingsmaatregelen komen we tot een sluitend financieel beeld. Op basis van de begrippen 'stabiliteit', 'flexibiliteit' en 'weerbaarheid' geven we een beeld van de financiële positie van de gemeente Leiden. Zie voor meer informatie over de financiële positie en het risicoprofiel voor de korte termijn ook de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Flexibiliteit

Het begrip flexibiliteit heeft betrekking op de mogelijkheden om op de langere termijn te kunnen bijsturen om de inkomsten en uitgaven van de gemeente.

Met deze Programmabegroting 2025 legt het college een voorstel neer met zicht op een sluitend meerjarenperspectief tot en met 2028 (zie ook hoofdstuk 4.1.3. Structureel en reëel evenwicht). Dit biedt een goede basis om meerjarig de begroting structureel sluitend te houden. Hierbij staat vanaf 2027 wel de taakstelling sociaal domein / specialistische jeugdhulp nog open. Deze wordt deels afgedekt door de behoedzaamheidsruimte. De omvang van de openstaande taakstellingen en behoedzaamheidsruimte vanaf 2027 (in mln.) is als volgt:

Het rode blok in de grafiek is de structurele bezuinigingstaakstelling op de specialistische jeugdhulp van 7,9 miljoen die vanaf 2027 in de begroting is verwerkt. Het lichtgroene blok is de structurele buffer die het college in het behoedzaamheidsbudget aanhoudt voor als deze taakstelling niet geheel kan worden gerealiseerd. In 2027 is dit een bedrag van afgerond 7 miljoen, in 2028 een bedrag van 5,8 miljoen. Naast deze buffers voor de invulling van de taakstelling SD is binnen het behoedzaamheidsbudget vanaf 2028 ook nog € 800.000 structureel geraamd om eventuele tegenvallers elders in de begroting te kunnen opvangen.

In de raming van de structurele lasten voor 2028 houden we voorzichtigheidshalve ook al rekening met 6,3 miljoen aan kapitaallasten van geplande investeringen waarvan uitvoering start in de periode 2025-2028, maar die buiten het huidige meerjarenbeeld pas in gebruik worden genomen. Zo zorgen we ervoor dat de lasten van de investeringen waarover u de komende vier jaar besluit in toekomstige begrotingen ook echt kunnen worden gedekt.

Weerbaarheid

Weerbaarheid heeft betrekking op het hebben van voldoende buffers om op de korte termijn risico's op te kunnen vangen.

De belangrijkste buffer voor de korte termijn is de concernreserve. Om de minimale omvang hiervan te bepalen voeren we bij de Jaarstukken en de Programmabegroting een risicosimulatie uit. De concernreserve moet in de eerste drie jaren van de programmabegroting tenminste gelijk zijn aan de uitkomst van deze simulatie. In het laatste jaar van de meerjarenbegroting moet de reserve een omvang hebben van 150% van de uitkomst van de simulatie. De concernreserve voldoet na verrekening van het resultaat van de Tweede Voortgangsrapportage 2024 in alle jaren aan de vereiste minimale omvang. Het verloop van de concernreserve (in 1.000) is in de periode 2025-2028 als volgt (in mln.):

De marge ten opzichte van de ondergrens van het benodigd weerstandsvermogen is in deze jaren als volgt:

in 1.000

2025

2026

2027

2028

Marge ten opzichte van benodigd weerstandsvermogen

15.629

9.080

104

24

Let op: bij het opstellen van het bovenstaande overzicht hebben we het resultaat van de Tweede Voortgangsrapportage 2024 meegenomen. In het overzicht van reserves achterin deze begroting is deze storting nog niet verwerkt. Hierdoor wijkt het gepresenteerde verloop in dat overzicht af van de bovenstaande doorrekening.

Stabiliteit

Stabiliteit heeft betrekking op het voorkomen van onverwachte schommelingen in inkomsten en uitgaven. Met begrotingsafspraken rondom de reserve sociaal domein, de parkeerreserve, het vermogensbeheer grondexploitaties en de bedrijfsreserves van verzelfstandigde organisatieonderdelen zorgen we ervoor dat schommelingen op deze beleidsvelden de totale gemeentebegroting niet rechtstreeks beïnvloeden.

Voor stabiliteit op de langere termijn zijn ook de rente- en schuldontwikkeling relevant. Gemeente Leiden heeft de komende jaren een grote financieringsbehoefte (zie ook de paragraaf financiering). Deze komt voort uit het door de gemeenteraad vastgestelde investeringsprogramma in bereikbaarheid, klimaatadaptatie, onderwijshuisvesting en andere voorzieningen zoals de nieuwe bibliotheek. Hierdoor heeft een daling of stijging van de rente meteen relatief grote consequenties voor de begroting. Zoals hierboven beschreven is het risico op rentestijging afgenomen en lijkt een verdere daling van de rente reëel. Gezien de grote investeringsagenda blijft het voor stabiele financiën belangrijk om de rentelasten behoudend te ramen. Dit doen we door in het meerjarenbeeld de rentelasten tegen de actuele marktrente voor langlopende geldleningen te ramen. Bij iedere kaderbrief en begroting beoordelen we de ontwikkeling op de kapitaalmarkt en passen de begroting aan. Zo voorkomen we grote schommelingen in de prognoses tussen verschillende begrotingsmomenten.